Geschiedenis van de Nederlandse walvisvaart: Derde periode
De nieuwe Willem Barentsz was gebouwd bij Wilton-Feyenoord. Ook zij zou in totaal negen reizen naar de Antarctische wateren maken voordat in 1964 de overheidsstekker uit de Nederlandse walvisvangst aspiraties getrokken werd. Nadat de Willem Barentsz korte tijd als toeristische attractie te bezichtigen was in Amsterdam werd zij verkocht aan de nieuw opgerichte visserij maatschappij ‘Willem Barentsz ltd” te Kaapstad en daar omgebouwd tot vismeelfabriek. Later werd zij verkocht naar Zuid-Korea en als vismeelfabrieksschip ingezet in de visserij op de Pacific. In 2001 is zij uiteindelijk gesloopt in China.

De 20e eeuw: Nederland begeeft zich op de Antarctische walvisvaart.
Al in 1944 was er in Nederland het initiatief om toe te treden tot de antarctische walvisvaart. Na de oorlog zou er in Nederland weer een grote behoefte aan dierlijke olie en vetten voor o.a. de productie van margarine zijn. Hierdoor was het mogelijk om overheidssteun te verkrijgen voor de antarctische walvisvaart. In 1945 werd de Nederlandse Maatschappij voor de Walvisvaart N.V. opgericht en na de oorlog werd een Zweedse tanker, de Pan Gothia, aangekocht en omgebouwd tot fabrieksschip. Dit schip werd de Willem Barentsz gedoopt. Behalve de Pan Gothia werden via slim diplomatiek spel ook acht Noorse jagers aangekocht. Omdat de wetgeving indertijd verplichtte dat er een Nederlandse gezagvoerder op Nederlandse koopvaardij schepen werd aangesteld, werden deze jagers bijgeschreven in het visserij register onder de nummers AM (Amsterdam) 1 t/m 8. Hierdoor was het mogelijk om Noorse schippers en harpoeniers op de jagers aan te stellen. In totaal zou de NMW 22 jagers inzetten in de walvisvangst. Noorwegen was fel tegen de toetreding van Nederland tot de Antarctische walvisvangst, zij vreesden een toename van de concurrentie en verbood Noorse walvisvaarders om dienst te nemen op buitenlandse (lees Nederlandse) walvisvaarders. Gelukkig voor de NMW waren er een aantal Noren, die tegen zeer gunstige vergoedingen, bereid waren dit verbod, de Crew Law, te ontduiken en aan te monsteren op de jagers en het fabrieksschip. De bemanning van de Willem Barentsz bestond uit Nederlanders, Noren, Zweden en Faeröers.

De tot Walvisfabrieksschip omgebouwde tanker PanGothia, herdoopt: Willem Barendsz
Op 27 oktober 1946 vertrok de Willem Barentsz voor haar eerste reis. De eerste bestemming was Southampton, alwaar noodzakelijke, niet in Nederland verkrijgbare uitrusting werd gekocht. Daarna ging de reis voort naar Kaapstad, destijds de uitvalshaven voor de antarctische walvisvaart. In Kaapstad werden nog een veertigtal Zuid-Afrikanen, blanken en kleurlingen, aangenomen en had de bemanning gelegenheid om nog wat noodzakelijke inkopen en ‘noodzakelijke’ uitstapjes naar de bordelen ter plaatse te maken om daar te vertoeven met de ‘potkacheltjes’, zoals de scheepsarts de lokale prostituees noemde. Ook moesten er nog noodzakelijke werkzaamheden aan de fabriek en het flensdek worden verricht. Tien dagen na de start van het vangstseizoen werd, via de Roaring Forties koers gezet naar de Antarctische walvisgronden.
De eerste reis van de Willem Barentsz verliep moeizaam. De vangstmeester was een Noor, die had bedongen dat hij hoger in rang was dan de kapitein, wat leidde tot onduidelijkheden m.b.t. het gezag. Hij liet zich namelijk nooit zien aan dek, gaf alleen schriftelijke instructies en ging zich, samen met andere Noren te buiten aan de drank, hetgeen de sfeer aan boord niet ten goede kwam. Ook ontbrak het dek personeel nog aan ervaring en routine met het verwerken van walvis. Desondanks waren de vangsten, na een magere start, goed er werden volop walvissen geschoten en de fabriek kon de toevoer nauwelijks aan. Met enige regelmaat ontvingen de kapiteins op de jagers de order “Stop catch until noon tomorrow” om de mensen op het flensdek en in de fabriek de gelegenheid te geven de vangsten te verwerken. Een gedode walvis moest vanwege houdbaarheid binnen 33 uur verwerkt worden. In tegenstelling tot vroeger tijden werd de gehele walvis verwerkt. Om te voorkomen dat de walvissen zonken werden zij opgeblazen met lucht.

Het belangrijkste wapen in de jacht was het harpoenkanon. Een zware metalen harpoen, voorzien van een springlading werd afgevuurd op de walvis. Werd deze geraakt dan ontplofte de springlading in de walvis. Dit leidde echter lang niet altijd tot een snelle dood voor het dier. Als een jager een walvis geschoten had werd deze, na volgeblazen te zijn met lucht, voorzien van een staak met de vlag van het vangstschip achtergelaten. De positie werd doorgegeven aan het hulpschip, (de traagste jager) die de exclusieve taak had om de geschoten walvissen te verzamelen en naar het fabrieksschip te slepen. Het hulpschip bond de geschoten walvissen langszij met de staarten naar voren en stoomde vervolgens naar het fabrieksschip.



Tijdens het vangstseizoen werd de Willem Barentsz vanuit Nederland bevoorraad, en werd de reeds gekookte traan met het bevoorradingsschip naar Nederland vervoerd. Opgeblazen walvissen werden dan gebruikt als fenders tussen de schepen. Het bevoorraden zelf en het overnemen van de traan was ten gevolge van de vaak zware deining een tijdrovende klus. Vaak moesten de werkzaamheden tijdelijk onderbroken worden om schade aan de schepen te voorkomen. Op de foto links de Willem Barentsz en rechts het bevoorradingsschip de Scherpendrecht van Van Ommeren met daartussen dode walvissen als fenders

Toen op 8 april 1947 het vangstseizoen 46-47 afgelopen was, had de Willem Barentsz een verlenging van twee weken gekregen. De order om na 8 april nog tien dagen door te jagen leidde tot een algemene staking aan boord van de Willem Barentsz. De kapitein en vangstmeester besloten het erbij de laten zitten en er werd koers gezet naar Kaapstad. Na een stop van vier dagen met de gebruikelijke bezoeken aan de ‘potkacheltjes’ werd eindelijk koers gezet naar Nederland. De jagers bleven achter in Kaapstad. Op 21 mei 1947 kwam de Willem Barentsz aan in IJmuiden. Het publiek was in grote getalen toegestroomd.
Op het flensdek was het een bloederige en gladde bedoening. Hier werd de walvis met flensmessen ontdaan van speklaag. De speklaag werd in lange repen gesneden, welke vervolgens d.m.v. winches van de walvis gestroopt werden. De speksnijders droegen laarzen met spijkers eronder om niet uit te glijden. Tijdens de reis naar de walvisgronden werd er een 2 duim dik vurenhouten dek op het flensdek aangebracht, welke er op de thuisreis weer werd afgesloopt.
De oude Willem Barentsz zou in totaal 9 reizen maken als fabrieksschip naar de Antarctische walvisgronden. In 1955 werd zij omgebouwd tot tanker en bevoorradingsschip voor de nieuwe Willem Barentsz en omgedoopt worden tot "Bloemendael". In 1960 werd zij verkocht naar Japan alwaar zij tot 1966 in de vaart bleef. Haar laatste naam was Nichiei Maru. In 1966 werd zij gesloopt in Japan.
Bibliografie
Bruin, J. en Hacquebord, L. (2019). Een zee van traan; Vier eeuwen Nederlandse walvisvaart 1612 - 1964. Zutphen: Walburg Pers. ISBN 9789462493650